Repertorium Hulthem
Vander wandelinghen ·lv·
Hulthem-Nr:
55
(f. 55vb,2-56ra,30)
Opschrift:
Vander wandelinghen ·lv·
Incipit:
Die vrouwen sijn al selc van seden
Alse die vespertijt een wile es leden
Explicit:
Sijn si vrouwen ofte heren
Om dat die houesheit moit te sere
Afrondingsformule:
nota ·lxv· verse
Weergave inhoud:
Veel vrouwen hebben de gewoonte na de vespers [in de namiddag] voor hun deur te gaan zitten om een luchtje te scheppen en de voorbijwandelende kennissen te groeten. Een hoofse begroeting is er echter niet bij, want het opstaan vermoeit ze te veel. Deze tijd van de dag is ook voor een minnaar de beste gelegenheid om straffeloos een blik en een groet te krijgen van zijn liefje. Graag willen de vrouwen een dansje maken voor het avondeten, niemand zit dan graag aan de kant, maar opstaan om iemand beleefd te begroeten is ze te vermoeiend. Als ze een dwaas hoofs begroeten, verbeeldt deze zich een aanzienlijk man te zijn, maar hij beseft niet dat ze de draak met hem steken. Hetzij vrouwen of heren, ze wandelen steeds minder graag omdat het bewijzen van hoofsheid ze te veel vermoeit.
Auteurs:
Anoniem
Anoniem
Datering: onbekend
Over de auteurs van 119 teksteenheden en delen van nr. 108 en 148 is geen enkel gegeven bekend.
Tekstsoort:
Pseudo-ballade (Willaert 1992B), hekeldicht (Lodder 1995), hekelende profaan-ethische sproke (Hogenelst 1997).
Vorm:
rijm: aabaabbcbccdD
Lengte:
65 vss., 5 strofen van 13 regels
Aanvullende informatie:
Initiaal-D 2 regels hoog, lombarden om de 13 regels. ─ Stokregel: Maer dopstaen moit hem tsere (+ var.). ─ Strofenindeling gebaseerd op rijmschema en lombarden. Vss. 7/9 onzuiver rijm.
Edities:
Brinkman/Schenkel 1999
, band 1 p. 353-354
Brinkman/Schenkel 1999
H. Brinkman & J. Schenkel (ed.), Het handschrift-Van Hulthem. Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 15.589-623. Diplomatische editie bezorgd door -. Hilversum (Verloren) 1999. 2 banden. Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden 7/1-2.
Serrure 1855
, p. 322-323
Serrure 1855
C.P. Serrure (ed.), 'Kleine gedichten uit de dertiende en veertiende eeuwen'. In: Vaderlandsch museum 1 (1855), p. 41-99 en 296-401.
Secundaire literatuur:
Hogenelst 1991
, p. 381-382 n. 27
Hogenelst 1991
D. Hogenelst, 'Sproken in de stad: horen, zien en zwijgen'. In: H. Pleij e.a., Op belofte van profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen. Amsterdam (Prometheus) 1991, p. 166-183 en 379-385. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen 4.
Hogenelst 1997
, dl. 2 p. 52-53 (56)
Hogenelst 1997
D. Hogenelst, Sprekers en sproken. Inleiding op en repertorium van de Middelnederlandse sproke. Amsterdam (Prometheus) 1997. 2 dln. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen 15. Diss. Leiden.
Lodder 1995
, p. 55
Lodder 1995
F.J. Lodder, 'Een genre der boerden?' In: Queeste 2 (1995), p. 54-71.
Lodder 1997
, p. 12
Lodder 1997
F.J. Lodder, Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen. Leiden (Ridderhof) 1997. Diss. Leiden.
Oosterman 1995A
, p. 391 n. 163
Oosterman 1995A
J.B. Oosterman, De gratie van het gebed. Overlevering en functie van Middelnederlandse berijmde gebeden. Amsterdam (Prometheus) 1995. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen 12. Diss. Leiden.
Pleij 1991C
, p. 24
Pleij 1991C
H. Pleij, 'Inleiding: op belofte van profijt'. In: H. Pleij e.a., Op belofte van profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen. Amsterdam (Prometheus) 1991, p. 8-51 en 347-353. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen 4.
Willaert 1992B
, p. 354 n. 65
Willaert 1992B
F. Willaert, 'Het zingende hof. Ontstaan, vertolking en onthaal van hoofse minnelyriek omstreeks 1400'. In: F. Willaert e.a., Een zoet akkoord. Middeleeuwse lyriek in de Lage Landen. Amsterdam (Prometheus) 1992, p. 109-122 en 348-359. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen 7.
Parallellen en varianten:
─